Deel 2
Na het overlijden van zijn ouders, werd Jan (Johannes Pieter) op 7 december 1746 opgenomen in het weeshuis van Amsterdam, omdat zijn stiefvader (Michiel Maas) en zijn oma (Anna Hendriksz) niet voor hem konden zorgen.
In het weeshuis werden
uitsluitend kinderen van burgers van de stad toegelaten. Lutherse of
doopsgezinde en katholieke weeskinderen konden in weeshuizen van hun eigen
kerk een onderdak vinden. De wezen waren duidelijk te herkennen aan hun
kleding, dit was namelijk half zwart en half rood.
Tot op tienjarige leeftijd kon een kind in het weeshuis komen. Beide ouders moesten zijn overleden. Zijn geërfde bezittingen werden voor het kind door het weeshuis beheerd en bij vertrek overgedragen. Wanneer de wezen ongeveer 18 jaar waren verlieten zij het weeshuis om hun plaats in de maatschappij in te nemen. Het uittreden vond plaats op de eerste zondag in mei. Elke uitgaande wees kreeg een uitzet met wat geld. Het weeshuis was een vrij afgesloten gemeenschap met een eigen bakkerij, keuken en een schoenmakerij. Er was een school waar de kinderen tot veertien jaar leerden lezen, schrijven en rekenen. De meisjes werden hierna opgeleid tot huisvrouw, de jongens leerden een vak bij een patroon in de stad. In de beroepskeuze werden zij tamelijk vrijgelaten. Het volgen van een opleiding aan het Atheneum was echter uitgesloten.
Jan volgde tijdens zijn
verblijf in het weeshuis, op vijftienjarige leeftijd, een opleiding 'Ambacht van
ofte Handwerck van Lettersetten' op de Heiligeweg,
het was een opleiding van zes jaar.
Voor de arme
Amsterdammers waren strenge winters in de 'goede' oude tijd een hel. Velen
overleefden het niet. De winter die op 1 januari 1763 inviel was een van de
ergste. Er was schaarste aan alles: voedsel, brandstof, warmte. Maar het
grootste gemis, nog meer dan vuur, drinkwater. Door het ijs konden de
waterschuiten met schoon drinkwater uit de Vecht niet meer varen en uit wanhoop
begonnen sommige mensen ijs
uit de grachten te smelten. Velen werden uiteraard
doodziek. Ook de koude was intens. Zo werd er op een kamer bij de Hoogstraat een
vrouw en drie kinderen gevonden, alle vier doodgevroren. De vrouw lag met twee
kinderen op stro in een bedstee, het derde kind zat doodgevroren 'in een
kakstoel'. Pas op 8 februari wist een speciale ijsbreker, getrokken door bijna
vijftig paarden, met 31 volle waterschuiten Amsterdam weer te bereiken. De
hoofdstad met toen zo'n 200,000 inwoners had op dat moment meer dan een maand
vrijwel zonder drinkwater gezeten.
Het drinkwater uit de
Vecht werd per schuit aangevoerd, want regenwater was er zelden genoeg. Het
water werd gedistribueerd in 'leggers', een soort platte opslagboten met een
pomp erop, maar dat was duur en niet altijd van goede kwaliteit, men maakte
nogal eens gebruik van lekke waterschuiten waardoor het grachtwater zich met het
Vechtwater kon mengen.
Als de Amstel
dichtgevroren was, was het drinkwater helemaal een schaars artikel. In 1651 werd
er dan ook een ijsbreker gebouwd om de vaargeul open te houden. Als dit door
twintig of dertig paarden getrokken schip uitvoer liep half Amsterdam uit om dit
schouwspel te zien.
Aan plannen om de
watervoorziening te verbeteren ontbrak het niet. Maar het duurde tot 1853 voor
er in Amsterdam een definitieve oplossing tot stand kwam na de oprichting van de
Duinmaatschappij. Niet lang daarna ging men ertoe over het schone water uit de
duinen bij Vogelenzang via de leidingen tot in de Amsterdamse huizen te brengen,
Een ongekende weelde. Soms was het mogelijk te putten uit grote
grondwaterreservoirs. Zuivering was dan niet nodig. Uit rivieren afkomstig
drinkwater moest echter een behandeling ondergaan voordat het veilig kon worden
gebruikt.
Naar aanleiding van een oproer
in het weeshuis in 1763 werd Jan het weeshuis uitgezet. Nou was dat niet
zo'n probleem, want het was gezien zijn leeftijd, toch bijna zijn tijd om eruit
te gaan. Maar het was wel een probleem, een schande zelfs om zonder zwart kleed
het weeshuis te worden uitgegooid. En waar moest hij naartoe. Het begon op
woensdag 13 April 1763.
Het was nogal eens eerder
gebeurd dat de weeskinderen te laat in het
weeshuis terug kwamen en dat
niettegenstaande de herhaalde order om 's avonds op tijd voor het luiden van de
etensklok om acht uur te huis te zijn, waren ze niet op tijd dan zouden zij
straf krijgen voor hun ongehoorzaamheid. Zo waren de
regels van het weeshuis.
Veel van de oudste
weesjongens, in plaats van hen daar aan te onderwerpen, stoorden zich er in het
geheel niet aan en kwamen zelfs om halftien 's avonds of ook nog later te huis
te komen, zonder dat gemelde schoolmeester Bergman, die ongeregeldheden
totnogtoe had kunnen verhinderen.
De schoolmeester Bergman
had de opdracht gekregen van de regenten van het weeshuis, om deze jongens,
welke in het vervolg en bij herhaling zich
daaraan schuldig maakten, als zij 's
zondags uit de kerk kwamen, zonder eten in de school op te sluiten en hen daar
tot de avond daarna te houden. De schoolmeester had aan regenten gemeld dat op
afgelopen zondag, zes weesjongens die straf hadden ondergaan.
Op maandag 18 april had
Schoolmeester Bergman gehoord, dat enige grote weesjongens aan andere
weesjongens hadden gezegd, dat zij zich niet zouden laten opsluiten maar om zich
daartegen te verzetten.
Door de ziekte van den
ondermeester geen assistentie hebbende, vreesde de schoolmeester dat hij bij het
uitvoeren van de straf uit te voeren tegen een overmacht stond en vroeg om de
portier Sluijter als assistent.
De regent Lijnslager
begaf zich na het uitgaan van de kerk naar het kantoor van de boekhouder de
Bruijn en zag van verre toen hij bij de schoorsteen stond, dat grote weesjongen
genaamd Albert Spelt, om die tijd op de galerij voor zijn gereedschapskasje,
zich tegen de schoolmeester Bergman verweerde en zijn rotting vasthield, en hem
deze uit de hand probeerde te wringen. De regent ging toen voor de ramen staan
en schoof een raam open en riep tegen de schoolmeester dat hij die jongen met
slagen naar school moest drijven.
De jongen werd door de
schoolmeester en de te hulpschietende portier Sluijter naar school gebracht en
daar opgesloten.
Hierna heeft de
schoolmeester verslag uitgebracht bij de regent Lijnslager dat deze jongen samen
met vijf anderen, laatst op school waren opgesloten er nog vier waren die de
straf moesten ondergaan omdat zij vanuit de kerk niet thuis waren gekomen.
Deze vier waren
Christiaan Walters, Dirk Mosselman, Harmanus Koopman en Hendrik Ecksteen.
De regent heeft
vervolgens de kerkdienst van de jongens bijgewoond, en is tegen de avond ter
huize van de Boekhouder de Bruijn terug gekomen en heeft toen aan de Portier
Sluijter opdracht gegeven, om zo gauw als de vier uit de kerk weggelopen jongens
thuis kwamen, hem daarvan op de hoogte te stellen.
De regent heeft daar tot
over halftien gewacht, toen de portier met het bericht kwam, dat de vier
jongens, thuis waren gekomen. En heeft de schoolmeester Bergman opdracht gegeven
om de vier jongens bij hem te brengen, met doel om, indien zij geen voldoende
reden van hen waarom zij uit de kerk gingen en zo laat thuis kwamen gaven, hen
dan aan een blok te sluiten.
Maar kort daarna was de
schoolmeester Bergman, in overspannen terug gekomen, met bericht, dat drie van
dezelfde jongens, die ondertussen naar de slaapkamer waren gegaan, niet alleen
weigerden te komen, maar dat, toen hij hen daartoe wilde dwingen, dat een jongen
genaamd Christiaan Walters, zijn jas had willen uittrekken, en gedreigd hem te
slaan en met hem te willen vechten. Maar dat bovendien een groot getal jongens
zich aan hem opdrongen zodat hij niet instaat was om de vier jongens mee te
nemen.
De regent Lijnslager
meende dat deze ongehoordheid niet ongemerkt voorbij kon laten gaan, spoedde
zich samen met de Boekhouder de Bruijn, en met de Suppoosten Jan ter Hege, Jan
Boomhuijs, Hermanus Sluijter, Leendert Mulder en de Schoolmeester Bergman naar
de jongensplaats, waar hij tegen alle aanwezige jongens zei dat ze onmiddellijk
naar de slaapkamer moesten gaan. De vier laatkomers stuurde hij naar de eetzaal
beneden, de overige jongens sommeerde hij terstond naar bed te gaan en stil te
zijn. Beneden in de eetzaal vroeg hij de jongens de reden van hun vergaande
ongehoorzaamheid, maar kreeg geen antwoord op zijn vraag. De drie oudste en
meest schuldige van hen Christiaan Walters, Dirk Mosselman en Hermanus Koopman,
werden door den schoolmeester Bergman, in de kelder in de daartoe geschikte
gevangenis opgesloten, en de laatste, genaamd Hendrik Ecksteen, welke niet
onwillig was geweest, om bij de regent van het weeshuis te komen, alleen aan een
blok heeft gesloten.
Tijdens dit gesprek werd
er op de slaapkamer zo'n herrie gemaakt, welke alleen maar toenam, gingen de
regent met zijn assistentie, weer naar boven, maar op die slaapkamer komende,
vonden ze alle jongens nog buiten hun bed, en de bedden en dekens op en door
elkaar, het licht was uit en de lamp op de grond in stukken getrapt.
De regent had nogmaals de
jongens heeft opdracht gegeven zich naar bed te begeven en stil te zijn, maar
ook aan alle de grootste en oudste de opdracht daarbij te helpen, maar zij waren
daartoe niet bereid en riepen als uit een mond dat zij dit niet konden doen, dat
zij hun leven dan niet zeker waren, waar na de regent nogmaals met de grootste
aandrang, de stilte en rust hebbende gevraagd, maar in het heengaan de deur
willen sluiten zag dat de sleutel, die den schoolmeester Bergman, per ongeluk in
de deur had laten zitten, was weggenomen, maar alsnog met een tweede sleutel de
deur wel is gesloten.
Maar de volwassenen
hadden hun hielen nog niet gelicht of de herrie op de slaapkamer begon opnieuw,
maar nu met het doel om de vastgezette jongens te bevrijden. Het ging zelfs
zover dat de ramen en de bedden volledig werden vernield en de bedden uit het
raam werden gegooid. De deur van de slaapkamer werd 2 uur lang belaagd met een
deel van een bed. De jongens zijn er niet in geslaagd om de deur te openen. Om
twee uur 's nachts keerde de rust in het weeshuis weer.
De volgende dag werden
Christiaan Walters, Dirk Mosselman en Harmanus Koopman, en de aan het blok
gesloten Hendrik Eksteen, ieder afzonderlijk stevig aan de tand gevoeld.
Er is uit die verhoring
gebleken, dat de opstand, een overlegd complot is geweest met de grote
weesjongens onderling. De namen van hun mede oproerkraaiers hebben ze niet
verteld (omdat ze er misschien niet waren), behalve alleen Dirk Mosselman, welke
heeft moeten erkennen, dat hij er ook deel aan had gehad, en zelf heeft ook
verscheidene namen heeft genoemd.
De Regenten hadden
toestemming om indien nodig, nog dezelfde avond enige van de opstandelingen uit
het weeshuis te zetten, of andere middelen te gebruiken tot voorkoming van
verdere ongeregeldheden.
De volgende dag 19 april,
om tien uur hebben de Regenten Lijnslager,
Maar de Regenten wilden
van hem weten, hoe zij de opstandige jongens verder konden straffen, en waren
zeer verrast dat de burgemeester van mening was, dat deze zaak niet door het
weeshuis kon worden afgehandeld, maar dat er een rechtbank (Ordinaires Justitie)
aan te pas zou moeten komen om de oproerkraaiers publiekelijk te straffen, als
afschrikmiddel voor verdere pogingen tot opstand.
De vier Regenten hebben
al hun overredingskracht in de strijd moeten gooien om de Burgemeester op andere
gedachten te brengen en de straffen door het de Regenten zelf uit te laten
voeren, maar dat bleek niet mogelijk te zijn. Hij volharde zijn mening dat
ondanks dat het binnen het weeshuis was geschied, een openbaar geweld was en het
daarom aan de Justitie overgedragen moest worden.
De regenten bleven echter
aandringen met verdere beloften om de voornaamste aanstichters en andere
ongehoorzame jongens, zonder uitzet en zonder zwart kleed en adieu penning uit
het weeshuis te zetten of zodanig anders te straffen, naar eigen goeddunken.
Heel slim voegden zij daar aan toe dat op de slaapkamer veel jongens aanwezig
waren geweest, die uithoofde van hun ouderdom in staat moesten zijn hun kost te
winnen, en dat deze jongens geprobeerd hadden om de goede orde en rust op de
slaapkamer te krijgen, maar door dreigementen en geweld waren zij genoodzaakt om
zich onder de dekens en bedden te verstoppen, en daarom van de daders van de
opstand en wat zij deden niets wisten.
De burgemeester besloot
daarop, om het als nog door de regenten af te laten
handelen.
In het weeshuis gekomen
besloten de Regenten toen, daar het onmogelijk was op de uitvoerders van het
oproer en gepleegde vernielzucht te ontdekken, of door het grote aantal
schuldigen, een of andere lichamelijke straf uit te voeren. Iedereen wie mee had
gedaan aan het oproer zou uit het weeshuis gezet worden, alleen diegene die nog
niet instaat was om voor zich zelf te zorgen, mochten bij gratie nog een jaar
blijven.
Alleen Dirk Mosselman,
welke als medeplichtige werd aangewezen, opstaande voet en alleen gekleed in een
scheepsbuffel en broek, in plaats van hun weeskleed of wambuis, zonder enig
ander uitzet uit het weeshuis te zetten.
Er was een uitzondering
om naderhand, door enige van de opstandige jongens, die straf, toch met een
uitzet het weeshuis te verlaten, en ten opzichte van die weesjongens, welke
reeds verzocht hebben, om in mei aanstaande, uit het weeshuis te gaan, maar ook
allen die op de betreffende slaapkamer geslapen hebben, ook deze kans te geven.
Vijf en twintig
weesjongens, in de leeftijd van 18 tot 27 jaar, werden die avond nog op straat
gezet.
Echter in een speciale
vergadering op woensdag 13 juli 1763 werd besloten, nadat de Regenten nog hier
en daar hadden geïnformeerd, dat Johannes Staneke, Wiggert Gerritsz, Jan Altena
en Dirk Jansz, die altijd door hun goed en voorbeeldig gedrag bekent stonden, om
voor de uitzondering in aanmerking te laten komen en aan elk van hen een pak
zwarte kleren te geven, zoals gewoonlijk tot uitzet gegeven word, en hen daar
van over acht dagen van op de hoogte te stellen.
En zo geschiedde: op 20
juli 1763 werden Johannes Staneke, Wiggert Gerritsz, Jan Altena en Dirk Jansz,
gewezen weeskinderen, ontboden om op de vergadering te komen. Er werd aan hen
meegedeeld dat Regenten overeen waren gekomen om aan hen, alsnog, zwarte kleren
te gegeven.
Hierop hebben de vier
voormalige weesjongens, de Regenten voor dit gebaar hartelijk bedankt. En er is
meteen aan de Mr. kleermaker Weggelder gelast, om vier pakken kleren, zo spoedig
mogelijk aan hen af te geven.
De vier jongens waren de
eersten, van de uitgezette jongens, die hun zwarte kleren kregen, maar er zouden
er meer volgen die dit zouden krijgen. De strenge bestuurders van het weeshuis
waren dus niet zo hard voor de kinderen als zij zich voor deden komen.
De belangrijkste zaak was
om een dak boven het hoofd te krijgen, maar dat zal niet gemakkelijk zijn
geweest, en er zullen best wel jongens bij zijn geweest die hierin niet zijn
geslaagd, tenminste niet zo gauw.